Tot drie jaar geleden gaf ik voornamelijk les in de bovenbouw van het vwo. Dit deed ik op scholen die ik gekscherend ‘hockeyscholen’ noem: de leerlingen dragen merkkleding, ze heten Floris of Sophie, hun ouders zijn huisarts of advocaat en op de hele school zit slechts een handjevol ‘excuusallochtonen’. Orde in de klas hield ik destijds op basis van ‘relatie en redelijkheid’. Daarbij golden twee principes. Het eerste principe, gebaseerd op de relatie, luidde: quid pro quo. Ik doe iets voor jullie en dus doen jullie iets voor mij. Het andere principe, gestoeld op de rede, was: iedereen heeft er baat bij als er rust heerst. En werkte dit? Ja, in 90% van de groepen wel.
Sinds een dikke drie jaar geef ik les op een school waar de populatie leerlingen veel diverser is. Niet alleen is deze school veel gekleurder, ik geef ook veel meer uren les op de havo en de mavo. Het lesgeven aan deze leerlingen is een andere tak van sport. Het is als overstappen van badminton naar tennis. Je staat tegenover je tegenstander met een net ertussen en er moet een object in de lucht gehouden worden. Verder is alles anders. Ik ga van binnen spelen naar buiten sporten, van een shuttle naar een bal en van een licht racketje naar een zware unit.
De spelregels van ‘relatie en redelijkheid’ blijken ineens onvoldoende. Ik verlies wedstrijd na wedstrijd en dat valt me zwaar: ik blijk een slechte verliezer. Ik moet dus opnieuw in training en op zoek naar een geschikte trainer. Maar waar vind ik die?
Verschillende trainers kruisen mijn weg.
In het eerste jaar bestookt mijn collega J. me met haar eigen mantra: “Het is JOUW orde. JIJ bent de baas”. Ik prent haar mantra in mijn hoofd, maar merk dat het de mijne (nog) niet is. Ik heb nu wel een tennisracket vast, maar dan in mijn linkerhand; zo onwennig voelt het. Ook ben ik nog recalcitrant en weiger te geloven dat mijn oorspronkelijke regels, ‘relatie’ en ‘redelijkheid’, hier echt niet werken.
In de zomer voor aanvang van mijn tweede jaar lees ik het boek van Astrid Boon met de veelzeggende titel ‘Straf / Regels’. Zij pleit voor het geven van schrijfwerk als consequentie (lees: straf), wanneer een leerling jouw regels overtreedt. Ik ga aan de slag met haar advies, maar krijg het niet voor elkaar om dit advies echt op te nemen in mijn lespraktijk, waardoor het niet goed uit de verf komt. Leerlingen weigeren te schrijven of ik krijg briefjes van ouders die het schrijfwerk onzin vinden en van mening zijn dat hun allerliefste kind dat schrijfwerk niet hoeft te maken.
Natuurlijk floreer ik het tweede jaar op deze school beter dan in jaar één. Ik krijg al een beetje reputatie en mijn training begint vruchten af te werpen, maar ik heb nog steeds één klas waar de lessen allerminst soepel verlopen. Gelukkig één klas minder dan in het eerste jaar.
Opnieuw heb ik gedurende mijn zomerreces ruimte om na te denken over de invulling van het derde schooljaar. Inmiddels ben ik ervan overtuigd dat ik in navolging van collega J. moet gaan staan voor mijn orde. Waar ik ooit, vooral als team- en afdelingsleider, gruwelde van dat ouderwetse woord, begin ik me er meer en meer in te verdiepen.
Deze zomer lees ik ‘Orde houden in het voortgezet onderwijs’ van René Kneyber. Eindelijk vallen alle puzzelstukjes op hun plaats. De gedachtegang in zijn boek is gemakkelijk te volgen en goed onderbouwd, waardoor ik hem vertrouw en geloof. In twee uurtjes lezen, kom ik een stuk verder in mijn denken over orde in mijn lokaal. Ik kom tot drie noodzakelijke inzichten.
Ten eerste: mijn persoonlijke grens is niet gelijk aan mijn professionele grens. Zo vind ik kauwgom eten persoonlijk niet storend, maar heb ik besloten dat in mijn professionele leven als docent kauwgom in MIJN lokaal en in MIJN les ontoelaatbaar is.
Ten tweede: je moet leerlingen leren volgens welke routines en procedures er in jouw les gewerkt wordt. Het aanleren van die routines – hoe gaat het er in deze les aan toe – kost minimaal zes weken. Ik herhaal: dat kost zes (!) weken.
Ten derde: elk conflict moet helemaal ‘uitgevochten’ worden tot jij echt hebt ‘gewonnen’. Dat betekent dat je bijvoorbeeld achter het strafwerk moet aanjagen tot het echt in orde is. Je mag niets laten gaan of zogenaamd door de vingers zien of vergeten.
Ik combineerde vanaf dit schooljaar de adviezen van mijn drie trainers met elkaar tot een routine die ik mijn leerlingen ging aanleren. Ik wist dat dit minimaal 6 weken ging kosten. Dat betekende dat ik minimaal tot 1 oktober 2013 mijn eigen regels moest doorvoeren en strikt moest naleven. Ik moest consequent zijn en elk conflict afronden. Ik zette de datum in mijn agenda, haalde diep adem en begon.
Ik introduceerde 5 regels:
1) geen kauwgom in mijn lokaal
2) mobieltjes en oortjes in de tas
3) geen petten en jassen
4) niet door elkaar of de juf heen praten
5) boeken en huiswerk altijd in orde
Voorafgaand aan elke les stond ik bij de deur van mijn lokaal en benoemde alles wat nog niet in orde was. In de eerste les besprak ik mijn 5 regels en de consequentie van elke overtreding. Die consequentie bestond altijd uit schrijfwerk à la Astrid Boon.
———————————————————————————————————————
SCHRIJFWERK behorende bij regel 5 (spullen/huiswerk niet in orde)
Naam: …………………………… Klas: …………………………
Je moet deze tekst ………. keer IN ZIJN GEHEEL overschrijven.
Je zet per tekst een nummer in de kantlijn.
Je hoeft dit schrijfwerk wel/niet door je ouders te laten ondertekenen.
Als je de rest van de les stil bent, dan kán je werk verminderd worden.
Als je dit schrijfwerk vergeet of niet maakt, dan wordt het verdubbeld.
SUCCES!
Het is belangrijk dat ik elke les mijn spullen bij me heb en mijn huiswerk heb gemaakt. Op die manier kan ik optimaal profiteren van de les en hoef ik mijn mede-leerlingen niet te storen, doordat ik mee wil kijken in hun boek. Ook verstoor ik dan de les niet, doordat ik niet kan bijhouden met nakijken van het huiswerk. Bovendien is het ook niet goed voor mezelf als ik mijn werk of spullen niet in orde heb, want daarmee verspil ik de kans om te controleren of ik de stof wel echt goed heb begrepen.
Voortaan zorg ik er dus voor dat mijn werk piekfijn in orde is en stop ik mijn spullen de avond van tevoren al in mijn tas. Zodoende wordt het voor mij gemakkelijker om in de lessen van mevrouw van Dorst zoveel mogelijk te leren en gemotiveerd te blijven.
———————————————————————————————————————
‘Nee’ werd mijn lievelingswoord.
– Heb je kauwgom bij binnenkomst in mijn lokaal? Dan moet ie weg. Stoor ik me aan die kauwgom? Nee, maar ik ben de baas en dat laat ik op deze manier zien. Kauwgom is in mijn professionele ruimte onacceptabel.
– Heb je een pet op als je mijn lokaal binnenkomt? Dan moet die af. Zelfde verhaal als met de kauwgom.
– Zie ik nog ergens oordopjes? Dan heb je een probleem. Ik wil in mijn lokaal geen dopje zien: geen witte, geen zwarte, niet om je nek en niet in je oor.
– En hoe zit het met toiletteren? Niet tijdens mijn les; voor je het weet, is je les een drive-inbioscoop. Leerlingen komen en gaan.
– Boeken in je kluis? Pech voor jou, maar… je hebt een keus. Of je gaat je boeken halen met het risico dat je te laat bent in de les. Of je gaat zitten en je krijgt een flinke portie ‘opvoedend’ schrijfwerk.
Kinderachtig? Misschien, maar mijn lessen begonnen op tijd en niemand hoefde met zijn buurman mee te kijken. Dat scheelde veel onrust in onder andere mijn pittige havo4-groep. Omdat ik elke les het huiswerk controleerde, hoefde ik steeds minder strafwerk uit te delen en deelde ik in plaats daarvan complimenten uit. Veel effectiever! Zeker als je weet dat drie complimenten opwegen tegen één aanwijzing of vorm van kritiek.
Soms zuchtte en steunde ik en telde ik de lesuren tot aan 1 oktober. Maar nu, 6 maanden later pluk ik nog elke dag de vruchten van deze aanpak, zelfs terwijl ik intussen 4 maanden met zwangerschapsverlof ben geweest. Niet alleen heb ik in al mijn klassen de orde die ik wil (en het kan nog altijd beter natuurlijk), ook is mijn relatie met de leerlingen goed. Ze accepteren hun schrijfwerk zonder morren en ik hoef niet boos op hen te worden. Ik zie wat ze thuis hebben gedaan en kan hen bijsturen en complimenteren met hun ijver en werklust. Naar mijn moeilijkste klas ga ik (meestal, want ik ben ook maar een mens) met het meeste plezier.
Mijn persoonlijke mantra van ‘redelijkheid en relatie’ is verworden tot ‘regels en relatie’. In mijn lokaal gelden mijn regels en bij die helderheid is iedereen gebaat. Na bijna 3 jaar lesgeven op deze school heb ikzelf enorm veel bijgeleerd en ben ik een completere docent geworden. Hierdoor kan ik ook collega’s helpen die na jarenlang lesgeven op andere scholen bij ons soms in de knoei raken, omdat ik heel goed weet hoe dat voelt.