
6 juli 2022
Morgen is de deadline voor het inleveren van de cijfers voor klas 4 en 5. Ik zit natuurlijk weer tegen de klippen op na te kijken. Iets met slechte planning en uitstelgedrag. Maar, wauw, wat ik aan het nakijken ben, is zó waardevol.
Ooit, zo’n 20 jaar geleden op het Marnixcollege in Ede hadden we in klas 5 vwo een fantastisch poëzieproject. Leerlingen schreven en analyseerden gedichten, maakten een bloemlezing en als kers op de taart sloten we het project af met een heuse poetry slam (klinkt beter dan gedichtenvoordracht, toch?) in aanwezigheid van een ‘echte’ dichter. Veel leerlingen van toen zijn nog steeds actief in de poëzie. Denk aan: Kila van der Starre, Erik Loeffen en Babette Zijlstra.
Vandaag kijk ik ook poëziedossiers na van leerlingen uit 5vwo. En allemachtig, wat is dat toch een feest. Zó creatief, zó persoonlijk en soms ook zó goed. Ineens weet je weer waarom taal zo mooi en veelzijdig is en zo ervaren mijn leerlingen dat ook, getuige hun reflecties.
Marijn schrijft in zijn voorwoord dat hij erachter is gekomen dat hij toch meer van ‘oude’ dichters houdt. Wouter ontdekte dat het vrije vers echt zijn ding is. Lonneke schreef twee geweldige gedichten en Bastiaan en Daan gingen op zoek naar straatpoëzie op station Breda.
Ik leer mijn leerlingen beter kennen door hun poëziedossier. Ze leren zichzelf ook beter kennen. Dat is wat taal vermag.
Nakijken zal nooit mijn hobby worden. Maar het lezen van deze poëziedossiers ontroert mij op sommige momenten ten diepste en geeft mij de overtuiging dat de Nederlandse taal nog niet verloren is.
Lees ook: Meer lezen leidt tot meer leesplezier én ontspanning